Deze twee woonhuizen onder één dak werden in 1615 gebouwd voor Hans Rombouts. Een eenvoudige 16,90 m brede blauwe of hardstenen gevel, Het Blauwe Huijs genaamd. Tegen de kap twee toppen en voor elke woning een stoep.
Geschiedenis
De bouwheer heeft er gewoond, eerst met zijn vrouw Susanna Niquet [1569-1618] daarna met zijn tweede vrouw, de Vlissingse burgemeestersdochter Adriana Coolen; hij overleed kinderloos. In 1624 bracht hij het complex onder in het door hem gestichte Romboutsfonds [zie een dossier daarover in het Amsterdamse Gemeentearchief] om uit de opbrengst ervan arme bloedverwanten te ondersteunen; sinds zijn dood was dan ook Het Blaauwhuis in beheer bij de administrateuren van het fonds. De weduwe van Rombouts [die eerder weduwe was van Lieve Lampsins en van Elbert Simonsz. Jonckheyn] heeft het complex in 1631 bewoond met haar kinderen uit een vorig huwelijk [onder wie Alida Jonckheyn [1609-na 1677] sinds 1629 getrouwd met de op de Nachtwacht van Rembrandt afgebeelde mr. Wilhelm van Ruytenburgh [1600-1652], [raad 1639-52, schepen in 1641], met de koopman Jean van Lier [1589-I644] die 181 in 1630 liet bouwen en sinds 1619 getrouwd was met Margaretha Niquet [1599-1652] een broederdochter van voornoemde Susanna Niquet] en met Pieter de Haes. Verder woonden er kinderen van Rombouts in 1612 overleden broer, de koopman en zijdereder Jacques Rombouts onder wie de koopman Jacob Rombouts [1604-37] die sinds 1626 getrouwd was met Geertruyd Arminius, een dochter van de bekende Jacob Arminius [zie Ned. Leeuw XLII/1924, kol. 213]. In 1637 woonde er tevens de lakenkoper Jacques van der Waeyen [1587-1651] die sinds 1621 getrouwd was met Geertruyd Dirks Spiegel [1601-61]. In 1643 stierf in 't Kleine Blaauwhuis Johannes Gommaerts, een familielid van Hans Rombouts; hij werd in de Zuiderkerk begraven.
Ca. 1698-1702 waren in het complex driebroers Huguetan gevestigd: de uit Lyon afkomstige boekhandelaren Jean Henry [1664-1749], getrouwd met Susanna Testas [1680-1703], Marc [1655-1702] en Pierre Huguetan [1674-1749] getrouwd met Maria de Vicq [1671-1701] dochter van dr. Guillaume de Vicq op de Herengracht [zie dr. L H. van Eeghen, De Amsterdamse boekhandel, III /1964, pp. 167-179]. Na de dood van Marc en het vertrek van Jean Henry naar Genève in 1703, bleef Pierre alleen in het huis achter; hij woonde er nog bij de liquidatie van zijn zaak in 1705.
Ca. 1703-17 treft men er de advocaat mr. Joan Fontaine [1682-1731] aan, die 1723/1731 raad, in 1726 schepen was, in 1717 trouwde met Petronella Calkoen [1680-1753] en naar 497 verhuisde. In die tijd moet er ook Helena Wybrands [1628-1721] weduwe van de in 1673 overleden brouwer Timon Veeneman gewoond hebben. In 1734 waren Jacob Reepmaker en de makelaar Pieter Roger [1693-1745] administrateuren van het Romboutsfonds. Laatstgenoemde heeft 198 met zijn vrouw Maria Muilman of Muylman - die een dochter was van Nicolaas Muilman of Muylman Hendriksz van 266 en in 1725 trouwde - bewoond; in 1742 bedroeg de huur ƒ 650 per jaar. In de achttiende eeuw werd 196 als «commensalenhuis» verhuurd en vanaf 1739 geëxploiteerd door de weduwe Van den Berg; als commensaals woonden bij haar mr. Anthony Joan de Hubert, heer van Kruiningen [1721-1781], later ongetrouwd gevestigd in 't Heerenlogement, secretaris 1739/1781, die diep in de schulden in 1768 onder curatele werd gesteld, maar desondanks in functie bleef. Verder de kooplieden Daniel de Neufville [die er tot 1757 woonde en een ongetrouwde zoon was van Abraham de Neufville, zie 176] en Frederik Groene of Gronen.
In 1742 was Anna van Gelder, de bejaarde weduwe van de wijnkoper Ludolph Arents, er hospita die ƒ 1.665 huur per jaar betaalde. Bij haar woonden in genoemd jaar behalve de beide laatstgenoemde commensaals de kooplieden Jan Jacob van Herzeele [1704-1756], in 1743 getrouwd met Maria Johanna du Peyrou en naar 505 verhuisd, en Govert Loten [1670-1750], weduwnaar van de in 1718 gestorven Elisabeth van Lennep, die in het huis overleed. Latere commensaals waren: 1757 Guiljam Emtink, 1757/1781 Salomon du Plessies, 1757 Jan van Tarelink Abr.zn, 1757 Dominicus Goederson, 1773/1775 Abraham Waleijen, 1773/1796 Arnoldus van Rijneveld, kerkmeester van de Oosterkerk 1755/1772 en regent van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis 1772 tot zijn dood in 1798, 1773/1775 Paulus Antonie Zappa, 1773/1779 Ambrosius Lafarge, 1777 Jan Rademaker, 1781 Reynier du Plessies, J. van Rijneveld en 1793 W. Zeegers.
Tijdens het hospitaschap ca. 1800/1805 van Johanna Geertruyda Charlotta Braun, weduwe van de schoolhouder Joseph Moïze de Chateleux woonden er: 1800 J. H. de Lange en A. d'Isaij, 1804/1805 Hendrik Helder, H. Fraeser, zekere Ferguson en Joannes Petrus van Rossum [1778-1856]. Laatstgenoemde - die er tot 1812 was gevestigd - was makelaar in suiker 1801-1812, trouwde in 1805 met Jeanne Marie Louise Hugues [1786-1843], dochter van François Hugues [van 293 en 259], was daarna te Parijs koopman in tabak en vestigde zich later weer op 196, zie hieronder. In 1806 werd in laatstgenoemd huis Lieve Martinus Isaac - sinds 1822 baron - van Reede van Oudtshoorn [1787-1836] gesignaleerd, die in dat jaar uit de Kaap was gekomen en hier te lande luitenant der dragonders werd.
Inmiddels was 198 na Pieter Roger bewoond geweest: 1757 door Jacobus Bus 1773/1781 door Joachim Wretman, 1793 door Louise Secourieu Duerwal uit Hoorn, weduwe van Jean Fonville met wie ze in 1744 was getrouwd, en 1756/1805 door Maria Fonville, welke laatste in 1805 ƒ 650 per jaar betaalde en naar 372 verhuisde.
Bij decreet van de koning van Holland dd. 24-03-1808 werden de administrateuren van het Romboutsfonds gemachtigd om 196/198 te verkopen. De veiling had plaats op 08-08-1808; voor ƒ 30.900 werd het complex eigendom van het «Ministerie van financiën als gechargeerd met de superintendantie over de gebouwen van het koninkrijk Holland in de hoofdstad», dat er zijn kantoren vestigde. De officiële overdracht volgde op 25-10-1808. Daarna - 1813/1820 - kwam er het bureel van de directie der registratie en domeinen.
In 1828 werd de helft in de eigendom van het complex door de makelaar Johannes Theodorus van den Broek - wonende Singel 157 bij de Torensluis - verworven van het in 1822 gestichte Amortisatiesyndicaat. In 1850 werd de andere helft toebedeeld aan Johannes Gerardus de Rijk, die dit part in 1853 voor ƒ 11.666 verkocht aan de makelaar Johannes Arnoldus van den Broek [†1860], zoon van genoemde Johannes Theodorus; deze was tussen 1841/1848 reeds in het bezit geraakt van de andere helft. De gehele eigendom werd daarna in 1862 toebedeeld aan de weduwe van Johannes Arnoldus van den Broek, Geertruida Johanna Gompertz, die De Blaauwe Huizen in 1874 voor ƒ 75.000 verkocht aan de Kas-Vereeniging van 192.
Intussen was 196 in 1813 bewoond geweest door M. Magnan, directeur van de registratie, successie en domeinen, 1816/1829 door jhr mr Willem van Hogendorp [1765-1835], eveneens directeur van de registratie en tevoren secretaris van Haarlem, 1824/1845 door voornoemde Joannes Petrus van Rossum, toenmaals koopman en lid van de firma Wed. Frans van Heukelom & Zoon en later naar Naarden verhuisd, 1829/1836 door diens schoonzoon Abraham Everardus Dudok van Heel [1802-1873] met Paul van Vlissingen, directeur van de Fabriek van stoom- en andere werktuigen [thans Werkspoor] die sinds 1829 getrouwd was met Hermina Maria Elisabeth van Rossum [1807-1869]. Verder woonden op 196: 1857 de commissionairs Ferdinand en C. F. Gallenkamp, 1858/1867 de koopman C. A. Frenzel, lid van de firma Frenzel & Hoynck van 215, waarvan het kantoor er in 1863/1867 gevestigd was, 1874 de weduwe C. A. Frenzel. Op 198 woonde ca. 1845/1860 genoemde makelaar Johannes Arnoldus van den Broek, die zijn kantoor had aan de Oude Schans bij de Koningsstraat; ca. 1870 woonde er diens weduwe.
Anno 2006 is het complex bewoond door particulieren.